Niks droogt op. Handdoeken niet en natgeplaste lakens ook niet. Het papier waarop ik moet tekenen is slap en vochtig. Het gaat wel, maar alles wordt wel een beetje aquarelleriger. Jonas is de eerste dagen hier vreselijk gestoken door de muggen en ook de bulten in zijn gezicht drogen niet uit. Ze gaan maar niet weg, niet met alle zalfjes uit de apotheek… Hij ziet eruit alsof hij de mazelen én de waterpokken heeft, maar hij springt alweer rond van gezondheid. Overdag is het warm, de zon schijnt een paar dagen en dan komt er meestal een bewolkte dag die nog warmer is, en warmer wordt tegen de avond tot de lucht zo nat is dat het wel moet regenen en dan ruist en drupt en klettert alles de hele nacht. Is het daarna koeler? Nee. Droger? Ook niet echt. Gewoon weer een warme natte nieuwe dag.
We wonen nu voor twee weken op Cashew Hill, een stukje bergop de jungle in. Het huis heet Salsa Brava en het heeft geen muren en geen ramen, maar is helemaal opgetrokken uit gekruiste latten met gaas erover, waar de wind doorheen kan maar de muggen niet. Het is een beetje als wonen in een houten kooi, maar wel een erg mooie charmante. Boven in de slaapkamer is een wand die helemaal opengeschoven kan worden. Dan komen de muggen naar binnen, maar het uitzicht ook. Prachtige planten met rose bloemen, palmen, varens en weet ik wat voor groeisels. Altijd vogels. Altijd kikkers, krekels en andere insecten. Als ik in bed lig luister ik er naar. Getjilp en geknars en gekraak. Er is een diep bronzen vertel-kikker. Er is een beestje dat klinkt als Tom die zijn teennagels knipt, een als de toetsen van een mobiel telefoontje en eentje die lijkt op een achteruit rijdende vrachtauto (biep biep biep). De geluiden mengen zich met mijn dromen, net als de wind van de oude ventilator boven ons bed. De muggen maken geen geluid. De mieren ook niet. Maar bijten kunnen ze! Als ik een mier zie voel ik meteen de vier plekken waar een me gebeten heeft (teen, dij twee keer en schouder) en ik trek me beleefd terug. Laat de mieren met rust! Ook zit er een angstwekkend grote spin vlak voor de deur, maar die doet dan weer niks, zegt de buurvrouw.
We zagen nog geen aapjes of krokodillen. ‘Moeten we niet eens op een tour?’ vraag ik Tom. ‘Schildpadden zien of dolfijnen of luiaards?’ ‘Dat komt wel, zegt hij. ‘Laten we eerst een ritme vinden, een manier om hier te wonen en te werken. Want we blijven hier nog wel even.’
Dus hier is nu ons leven, in de jungle. Hier slapen we, hier sta ik vroeg op om te werken, hier doen we boodschappen. Even zwemmen in de middag, en een ijskoffie drinken op de plastic stoeltjes bij de zee, waar Jonas speelt speelt speelt met alle steentjes, schelpjes en stokjes tot hij helemaal zanderig en moe is, maar niet op wil houden en niet mee naar huis wil. Hier drogen we ons af met natte handdoeken, slapen op vochtige lakens en laten de warme dagen over ons heen komen, want dat moet wel, resistance is futile en bovendien word je daar veel te warm van.
De avonden zijn heerlijk koel. We zitten op ons bed en kijken naar buiten.
‘It’s a jungle out there,’ zegt Tom. En dat is het ook.