Het was altijd wel een beetje groen in de bergen. Zelfs bij de door bosbrand verwoeste stukken, waar hele bossen afgebrande lucifers omhoog staan te wijzen, is de grond voor het nieuwe groen. Maar het wordt woestijniger en woestijniger om ons heen. Platter, geler en droger. En heter ook, de lucht zo blauw en aan de hemel staat de zon die maar schijnt en schijnt. Ik hou niet zo van de woestijn. Ik trek strak, van binnen en van buiten.
Tom heeft er veel tijd doorgebracht en houdt er juist erg van. ‘Not at the beginning,’ zegt hij. ‘There was a lot of resistance at first, but at some point you have to surrender to the space and the heat, to the emptiness. And then it starts to be beautiful…’
Ja ja. Maar daar ben ik nog niet helemaal. Geef mij maar een boom, een wolk, een rivier..
Een paar dagen geleden reden we vanuit bomen- wolken- en rivierenland Beng! de droge vlakte in. National Park The Craters of the Moon ligt daar. Het ligt als een gen grote zwarte vlek op de kaart, daar waar de aarde kilometers lava heeft uitgebraakt. Een miljoen jaar geleden, dus dat is heel recent, schijnt. En wel bijzonder. Je kunt er doorheen rijden over een zwarte asfaltweg door een zwart landschap. Er zijn niets dan rotsen, stenen, lavabrokken. Er groeit niets behalve hier en daar een dappere vetplant. Een zwarte horizon zucht onder een brandende zon. Het land van Smaug, zeggen we tegen elkaar. Mordor. Ik neem me voor om nooit naar de maan te gaan.
En ik had toch mijn dag al niet zo. De avond tevoren vonden we geen plek voor de nacht. Dat was nog niet eerder gebeurd: hoe laat we ook aan kwamen karren ‘s avonds, er was altijd wel ergens een plekje voor Molly. Maar gisteravond dus niet: Een leuk, speciaal uitgezocht RVpark-met schommels en een hot-spring is veel verder rijden dan we dachten, en als we er om half 8 aankomen en om een plekje vragen is het vol. Zelfs voor ouders met een snikkend kind dat al veel te lang in de auto heeft gezeten… Ze zouden ons heus wel willen helpen als het kon, maar er is een groot muziek festival dit weekeind en we kunnen er beter op rekenen dat alle parken in de buurt ook al tot de nok volgeboekt zijn… Pech gehad.
Dus gaat het snikkende kind weer in zijn stoeltje. De ouders voelen zich al niet veel beter. Als we op de kaart kijken is er erg weinig in de buurt dat lijkt op een dorp of een park. Na twee uur rijden is zelfs het Fischer Price filmpje niet meer genoeg om Jonas’ aandacht vast te houden. Mama doet haar best met hapjes en sapjes, maar het helpt niet meer. Kunnen we niet gewoon ergens langs de weg Molly neerzetten en gaan slapen? Tom durft het niet, we zijn daar te kwetsbaar voor wie kwaad wil. Dan denkt hij dat hij in het donker een bord ziet, met een tent erop. Maar verder zien we niks. Twee besnorde mannen in een auto wijzen ons naar een plek aan een reservoir, waar meer kampeerders staan. We rijden een bochtig, stenig weggetje in. Als het hier niet is kunnen we nooit meer omdraaien met Molly. Maar het is hier wel: geen camping, geen voorzieningen, maar een groepje RV’s op een cactusveldje waar wij maar bij gaan staan. Louche types en enge honden, meen ik te zien. Maar het is erg donker. Slapen moeten we!
‘Kijk Jonas, kijk hoe laat het al is! Daar is de maan al aan de hemel!’
‘Awoe!’ zegt Jonas, want in zijn boek huilen wolven naar de maan.
Ik slaap niet veel. En als ik wakker word is alles verkeerd. De louche types zijn bij daglicht nog steeds louche en de honden eng. Er prikken cactusstukjes in mijn schoenen en het is om 8 uur ‘s ochtends al te warm. En mijn kleren zitten naar en ik zou een werkochtend hebben eigenlijk, maar ik ga hier niet werken hoor, in die blikkerhitte bij die associalen, wat denk je wel. Ik wil hier weg, snap je dat niet?
Zo’n ochtend.
En dus rijden we de woestijn in, en komen even later op de maan terecht. Brr. Zwart als mijn gedachten en heet en hopeloos.
‘Look Jonas, we are on the moon,’ zegt Tom.
‘Awoe!’ zegt Jonas.