Terug

18 juli, 2011

Terug

Er staat een commentaar van Trudy bij mijn laatste blog, alweer van heel lang geleden. Dat we nog steeds liefdevol gevolgd worden.. en dat ik vooral moet blijven schrijven…

Ik wil wel schrijven, maar het is lastiger, nu.

We zijn al bijna een maand hier op Vancouver Island, we trekken zo’n beetje van plaats naar plaats. Overal is de zee dichtbij en de natuur is overweldigend, een soort Canadees Costa Rica, zo groen en vol en nat en ongerept. Wouden, meren, stranden en watervallen.

We zijn allemaal ziek geweest, zo bij elkaar in Molly springt de griep van de een naar de ander. Een week niezen en twee weken hoesten. En daarna moet ik dan altijd een periode dubbel hard werken om de tijd wat in te halen.

Maar ik had best kunnen bloggen. Ik deed het alleen niet.

Het is lastiger om te schrijven omdat we naar huis komen. Al een tijdje geleden hebben we besloten om half september weer naar Nederland te vliegen, de meesten van jullie weten dat al.

Het besluit klopt, voor het deel van me dat verlangt naar mijn familie en mijn vrienden, naar met Jonas Sinterklaas vieren, in de bladeren stampen en met hem in het fietsstoeltje door de stad gaan.

En ik zie er ook tegenop, tegen de berg van achterstallig onderhoud, want dat is ook een reden om terug te komen, tegen alle besluiten die we nu moeten gaan nemen, waar te wonen, waar te blijven, hoe dan en voor hoe lang. Maar ook de afronding hier: wat doen we met Molly, met de auto, met onze spullen?  Kan Tom gewoon Nederland binnenwandelen of moeten we de hele procedure weer overnieuw doen?

O, veel liever wil dat deel blijven zwerven en het kleine leven in de grote wereld vol blijven houden, overal waar we komen zeggen: Ja, hier is het fijn, hier blijven we… Tot we weer gaan. Veel liever tegen alles en iedereen zeggen: Het gaat niet want ik ben er niet, ik ben op reis, kom maar terug als ik terug ben.

Veel liever nergens bij horen, alleen bij elkaar, knus in Molly, wij en Jonas,  gaan en staan waar we willen, en samen altijd samen, amen.

Dat raken we natuurlijk niet allemaal kwijt, dat weet ik ook wel. Maar het wordt erg anders. Ik vind weggaan gemakkelijker dan terugkomen. En van al onze mooie, stoere of struikelige avonturen vertellen aan een soort anonieme liefdevolle ondersteunende thuisblijfgroep is gemakkelijker dan als jullie in individuen uit elkaar vallen die ik straks weer ga ontmoeten, en die allemaal ook hun avonturen hebben beleefd in de afgelopen anderhalf jaar.. Het is enger!

Ondertussen vallen er steeds meer stukjes van onze brave Molly af, ze wordt ouder, krakkemikkiger en ze raakt ook voller, hoeveel we steeds ook wegdoen. Jonas neemt meer plek in met treinen en bootjes, blokken en stiften. Ik knal zo langzamerhand uit mijn werkhoekje en verlang soms erg naar een eigen werkplek, een tafel die ik niet hoef te delen, naar een babysit, een kinderdagverbliif, naar gewoon internet en niet steeds met de computer te hoeven schooieren bij benzinepompen en boekwinkels.

Het regent nu al een paar dagen hier in Campbell River, als ik naar buiten kijk is het zo groen, zo nat, alle bomen druppen. Mossige naaldbomen, geen palmbomen, maar net als in Costa Rica droogt niks meer op en beslaan alle ramen. De hele kleine douche vol natte handdoeken en Molly’s muren plakken van het vocht. Jonas heeft nieuwe laarsjes, maar hij weigert ze aan te doen, dus al zijn schoenen zijn nat.  Sokken raken ook op.

Volgende week beginnen we aan de tocht door Canada, weer richting Ottawa. Daar zoeken we voor de komende tijd nog een plek en beginnen we langzaam aan de regeldingen.  Fijn om Claire, Dan, Lynn, Derrick, Lee en Aunt Edith weer te zien. Daar is het mooi weer. Regen in Nederland.. Ach, we zien wel.

Nog een maand of twee. Als je voor twee maanden op reis gaat door Canada is dat geweldig, en zo lang! En nu lijkt het bijna afgelopen… Ik hou niet van afgelopen dingen… Ik verlang naar huis en ik verlang naar altijd doorreizen…

Zie je, daarom vind ik het zo lastig om te schrijven.

 

 



Het zomert

5 juni, 2011

Het zomert

En daar zijn we nu, in Spokane. We gaan niet erg hard, rijden kleine stukjes en staan dan weer voor een tijdje ergens. Vooral omdat ik nogal veel moet werken en al reizend is daar weinig tijd voor. We proberen goeie plekken te zoeken, plekken waar Tom en Jonas het naar hun zin kunnen hebben: Heise Hot Springs, Lolo Hot Springs, dan kunnen zij lekker in het warme water dobberen terwijl ik zit te tekenen.

Veel regen hebben we gehad, hagel en sneeuw, de lente wilde hier maar niet goed op gang komen. Overal zijn modderplassen waar Jonas heerlijk in rond springt, maar als alle schoenen nat zijn en het badkamertje vol hangt met sokken en broeken die niet meer opdrogen is Molly wel erg klein.

We krijgen er een beetje cabin fever van, zo met ons drietjes de hele tijd in één ruimte. Nog een keer dat zelfde filmpje, nog een keer dat zelfde boekje voorlezen en nog weer eens door de regen naar de supermarkt als leuke uitje van de dag…  Nee Jonas, niet naar buiten! Okee heel even dan. maar niet in de modder. Okee, een heel klein beetje in de modder dan, maar NIET stampen en NIET gaan liggen. Niet gaan liggen zeiden we toch… O Jonas….

Een middag vinden we een prachtig plekje aan de Sellway river waar we bijna helemaal alleen in midden het bos staan. De zon breekt een beetje door en o ja, zo was het ook al weer, met Molly op reis. Tom maakt een vuur, Jonas banjert door het gras en ik zit lekker op de warme houten picknicktafel een boekje te lezen. Alles blaakt van groenheid door al die regen, het gras staat hoog en alle knoppen barsten open. We zitten buiten bij het vuur tot de hemel vol sterren staat.

Maar de volgende dag is alles weer grijs en miezerig.

‘Het lijkt Nederland wel,’ moppert Tom. Behalve dan dat jullie daar nu al maanden mooi weer hebben, deze lente.

Maar sinds we de staat Washington binnen reden lijkt de vroege zomer hier ook begonnen. We staan op een wat lullig klein asfalt-campinkje vlak langs de snelweg, maar het ruikt naar warme natuur, gras, bomen, bloemen.

In Spokane woont een lang niet geziene neef van Tom met zijn gezin. We hebben ze gisteren bezocht in een typisch Amerikaans huis met speel-kelder. Later vandaag gaan ze ons Spokane laten zien. En volgende week zien we Will, een Ridhwan vriend in Seattle. Dan reizen we langzaam via Vancouver Canada weer in, richting Ottawa… En dan…

Een einde aan deze reis komt langzaam in zicht. Ik kan er soms overheen kijken en soms niet. Ik kan me soms verheugen op de terugweg of op het thuiskomen. En soms wil ik altijd wel blijven dwalen met Molly. Want het ‘Kom, hier is het niet leuk meer, we gaan een straatje verder…’ of een staatje verder… Dat is wel heel heerlijk. Het almaar onderweg zijn en toch ook altijd thuis, met ons drieën met lekker niemand erbij, lekker knus in Molly, en ook altijd buiten… in ons kleine huisje met een die enorme achtertuin…

Het is met niets wat ik ken te vergelijken.

 

 


Playland

23 mei, 2011

Playland

De supermarkt in Idaho Falls heet Fred Meyer. Het is al laat als we er aan komen, we hebben allebei honger en mijn royalty’s zijn binnen, alle creditcards zijn weer aangevuld, dus we vullen een enorme kar vol met brood en kaas en sushi en kip en koekjes. Bij de kassa is het druk.

‘Ik ga wel even met Jonas rennen,’ zeg ik. ‘Als jij afrekent.’

De supermarkten hier zijn enorm. Vaak is er een restaurant bij, een apotheek, of een bank waar je ook verzekeringen kunt afsluiten. Ik heb er een gezien met een kapper. Deze heeft Freddy’s Playland. Een vierkante kamer zonder ramen, met heel veel plastic speelgoed.

‘Zullen we even in de speelkamer, Jonas?’

Er is een grote deur voor grote mensen en een klein poortje voor kinderen. Ze zijn allebei op slot. Maar er komt al een mevrouw aan met een sleutel.

‘Ik ga over 10 minuten dicht hoor,’ zegt ze.

‘Nou, dat is precies genoeg! My husband is al aan het afrekenen.’ Het blijft een woord dat ik graag en veel gebruik, husband. ‘Mogen we even naar binnen?’

‘U niet,’ zegt de mevrouw. Ze ziet er moe uit, met grote wallen en zwaar haar. ‘Dat denken ouders altijd, dat ze er zomaar in mogen. Nou echt niet, het is alleen voor kinderen. Is hij al twee? Anders mag het ook niet.’

‘Ja hij is twee, hoor. Wil je er in Jonas, wil je even spelen met het speelgoed van die mevrouw?’

‘Het is niet van mij natuurlijk, ik werk hier alleen maar. Ik had ooit een daycare, maar nu heb ik een plastic knie dus dat gaat niet meer. En hij moet een armband om. En u ook.’

Ze doet een papieren armband met een nummer om het polsje van Jonas. Ook bij mij. Met een nummer dat correspondeert met het zijne. Anders krijg ik hem vast niet terug.

‘Moet dat echt allemaal eerst, mag hij niet gewoon naar binnen, het is maar voor even. En ik blijf gewoon hier staan.’ Jonas trekt aan zijn armbandje. ‘Af! Af!’

‘Het moet wel omblijven, hoor. Het is onscheurbaar papier. En u moet dit formulier invullen, anders mag ik hem niet hebben.’ Ze geeft me een dichtbedrukt formulier vol gele high-lights.

‘Okee,’ zeg ik. ‘Maar mag hij vast niet even gaan spelen? Hij heet Jonas.’

‘Dat onthou ik toch niet,’ zegt ze. ‘En eigenlijk niet maar ja, vooruit. Omdat ik toch zo dicht ga.’ Ze doet het kleine poortje open en Jonas wil de speelkamer binnen stappen.

‘No pacifiers,’ zegt ze en de rukt Jonas’ speentje uit zijn mond. Dan trekt ze hem door het poortje naar binnen.

Verbouwereerd stapt Jonas de grote speelkamer binnen. Er is geen enkel ander kind, maar wel heel veel plastic dingen langs de muren. Hij loopt er langzaam en voorzichtig op af. Raakt het keukentje even aan. Aait de garage.

Ik vul intussen het formulier in. Telefoonnummers, adressen. Blijft altijd lastig op reis, wat hebben ze hier aan een adres in Nederland? Nummer van rijbewijs.

‘Eh dat heb ik niet, sorry.’

De mevrouw rolde met haar ogen. ‘Maar dat is dus wel verplicht! Wat een dag. Nog 7 minuten en ik mag naar huis… Ja, wat doen we nou?’

‘My husband heeft een rijbewijs. Ik kan zijn nummer vragen.’

‘Doet u dat dan maar.’

Maar Tom ziet er erg bezig uit zo uit de verte en ik wil liever hier blijven staan waar Jonas me kan zien. Hij loopt nog steeds van speeltje naar speeltje, maar speelt nergens mee.

‘Moet u dat nummer per se hebben?’

‘Ja mevrouw.’

‘Waarom dan?’

‘Omdat ik u moet kunnen vinden.’

‘Maar ik sta gewoon hier! Ik ga nergens heen!’

‘Nou vooruit dan maar,’ zegt ze boos en vult met woeste bewegingen het formulier verder in. Het nummer van Jonas’ armband. Het nummer van mij. Het tijdstip van aankomst. Ik moet twee keer mijn handtekening zetten en nog een keer op de achterkant, waar alle regels staan. Inderdaad, geen speentjes. Geen flessen, geen zieke kinderen, geen medicijnen, geen baby’s, geen eten, geen volwassenen, geen kinderwagens, geen enkele verantwoordelijkheid als uw kind iets overkomt en schoenen aanhouden. En zonder armband krijg je je kind niet terug.

Er zijn nog vijf minuten over om te spelen. De mevrouw met de plastic knie en ik kijken samen naar Jonas. Ze ontdooit wat als ik haar vragen stel over haar kinderdagverblijf en haar eigen kinderen. Jonas speelt een heel klein beetje met de trein.

Dan komt Tom er aan met de grote kar vol plastic zakjes. ‘Let’s go! Zegt hij. Honger!’

‘Ga je mee, Jonas? Gaan we weer naar huis?’

‘O, nou wil hij vast niet meer weg,’ zegt de mevrouw. ‘Dat gebeurt altijd met de laatste, met geen stok krijg je ze naar buiten en dan kan ik niet dicht…’

Maar Jonas loopt keurig terug door het poortje, springt in mijn armen en grijpt blij naar zijn speentje. ‘Dank u wel mevrouw, voor het spelen! Zegt maar bye bye!’

‘Baai,’ zegt Jonas. Soms doet hij wel wat we zeggen.

‘He’s kind of cute,’ zegt de mevrouw.’ Als ze allemaal zo waren…’ Ze doet het poortje achter Jonas op slot.

 


Sometimes I wonder why we are doing this...

17 mei, 2011

Sometimes I wonder why we are doing this…

A fair question.

At the end of the day’s driving and after suffering a flat tire in the middle of nowhere, a fridge that’s on the fritz and a crew bordering on mutiny, this is a question, I indeed, ask myself.

The answer lies in a book that we carry, ‘The Tibetan Book of Living and Dying’ by Sogyal Rapinoche,  It has a chapter in it on impermanence. This chapter made a deep impression upon me, as he talks about the nature of the Ego to become fixated  and attempts to create anchors of familiarity that, in effect, deny the basic impermanence inherent in all of life. He described the Western character that seeks to create the illusion of permanence through living in a house and obtaining all the things we use in a material sense that denies this central tenant of  impermanence.  He told a story about the Tibetan nomadic life that supported the realization of the natural flow of life through the depiction of his ancestors.  They carried only what they needed and stayed in any one spot as long as it supported their needs.

I am not sure that we have entirely learned this important lesson, but the changing landscape in which we are immersed holds the revelation of beauty and freshness possible with every moment that unfolds.  To witness the views we have, our ever changing ‘backyard’ is enough to remind me why we are doing this…

 

 


Transition

Transition

I found it challenging to move into the hectic pace from Central America to North America. At one point I was severely scolded for being 12 minutes late. The tempo of life here is dictated by the clock. Distances are such that a car is essential and always allowances need to be made for traffic.

Where we have been living in Costa Rica in harmony with the days and nights, the transition to an American mode of living, according to the clock, has been challenging.

We made the St Vrain State Park our home, on the front range, just east of Longmont, Colorado, for nearly a month. That time allowed us to get Molly ‘ship shape and Bristol fashion’ , as well as visit many old and dear friends. The location was an oasis in a very densely populated part of America. At our backs was Highway 25, which saw the passage of more vehicles in 15 minutes then existed in all of the Caribbean part of Costa Rica where we lived. Our neighbors included great blue herons, pelicans, ducks, Canada geese and osprey, among others. Our front yard was the sweeping snow covered vista of the Front Range. That place still has a hold upon me and I always feel at home when I visit there.

A ritual campfire on Saturday evenings with two of my more hardy friends, Sandy and Robert, was another experience of an extremely physical transition. The howling North West wind and frigid cold had my body screaming: ‘What are you doing here, man?!’

Thank you, everyone in Colorado who made our stay, and transition, enjoyable.

 


Jonastaal 2

9 mei, 2011

Jonastaal 2

Hij begint nu wel echt te praten. Nog veel in zijn helemaal eigen taal, hij kruipt elke middag als we ergens zijn aangekomen in een hoekje van het bed onder de deken en houdt lange telefoongesprekken met het Toy Story-telefoontje.

‘Wie heb je aan de telefoon, Jonas?’

‘O, noooo!’

‘Met wie praat je? Met opa? Met Maisy?’

‘O, nooo! Wiede woeda. Ai woeda. Ai doeda! O noo! Bai! Bai bai!’

Ik probeer wel consequent Nederlands met hem te praten, maar hij hoort natuurlijk veel meer Engels. Maar hij praat ons na, nu en dat deed hij eerder niet. Het makkelijkst zijn de woorden die in twee talen hetzelfde zijn en die Tom en ik allebei gebruiken: Bal, bad, boot, bed, baby. Kom. Bye.

Hij kende de koe al en wist  dat ze boe zegt. In zijn lievelingsfilmpje van het moment, waarin het hondje George niet blaft, omdat hij allerlei dieren heeft ingeslikt die miauwen en kwaken, haalt de dierenarts ook een koe uit George. A cow!

‘A cow!’ zegt Jonas. ‘Boe! Koe!’ Hij wil het telkens opnieuw zien. Zo leert hij zijn twee talen.

Hij is erg geintrigeerd door het woord Two, want dat is hij, two. Maar two is ook alles met cijfers, twee blokken twee knikkers en het springen op One, two, three! Als ik dan ‘een twee drie’ zeg is hij een beetje verstoord, maar niet erg. Het is kennelijk iets van mama om dat anders te noemen.

Hij houdt hartstochtelijk veel van ballen. Hij geeft niets om knuffels en teddyberen maar de ballen moeten altijd in de buurt zijn. Schoppen en er achteraan hobbelen. En dan op de grond vallen en kreunen en ‘O nooo!’ roepen. Waar heeft hij dat opgepikt?

‘He’s ready to be a Dutch soccer player,’ zegt Tom, die de Nederlandse voetballers maar aanstellers vindt, vergeleken met de Canadese hockeyers, die altijd vrolijk blijven doorschaatsen, hoe hard ze ook bloeden.

Een voetballertje? Maar mijn zoon zou toch dichter worden of toneelspeler of kunstenaar? Nee, natuurlijk, er is nog niets over te zeggen. Maar de krijtjes en de stiften gebruikt Jonas alleen maar om op te bijten of mee te gooien.

De laatste weken verandert er ook iets. Jonas trekt onze schoenen aan en paradeert daarmee door Molly, tot hij omvalt, meestal na een paar stappen al. Hij verkleedt zich met de theedoeken uit de la. En… hij schildert.

Soms alleen met water op wit papier.

‘Schilder je sneeuw, Jonas?’
‘Neeuw,’ zegt hij, want dat woord kent hij ook. ‘Koud koud koud!’

Soms met een heel klein beetje kleur er in. Het is jammer dat we in zo’n kleine ruimte wonen en ik het Tom niet wil aandoen om flink met vingerverfkleuren aan de gang te gaan. Dat moet dus nog even wachten. Maar verdunde inkt kan geen kwaad.

Jonas vindt het mooi. Hij spat en drupt en schildert.
‘Woesj!’ roept hij. ‘Woeoeoeoesj!!’

En ik vind het heerlijk om hem te zien woesjen.