terug

Blij aan zee

Blij aan zee

Van de parkeerplaats gaat een steile houten trap over de rotsen naar beneden. De rotsen zijn begroeid met mos en bloemen en er sijpelen watervalletjes langs naar omlaag. Alles drupt en alles spettert. Waar de kliffen kaal zijn lijken ze op Marten Toonder-achtige boomstronken. Maar dan groot, immens groot en hoog. Huis van zeevogels, daarboven. En daar beneden kolkt de zee, diep en groen. Het strand heeft geen zand maar grijze keien. Eindeloos veel. Golf na golf slaat over ze heen, neem ze telkens een stukje mee en legt ze zachtjes klikkend weer terug. De stenen slijpen zich aan elkaar, aan het water en zijn er zacht van geworden, zacht en rond. Jonas in zijn grijze vestje valt bijna weg tegen de achtergrond. Het knerst onder onze voeten als we er lopen en steen na steen oppakken. Jonas gooit ze in zee, want dat is het allerleukste. Ik hou ze tegen mijn wang en en lippen, het voelt ontroerend zacht en koud. Ik zoek een steen in de vorm van een hart voor Jenny, maar alle vormen zijn mooi en mijn tas wordt steeds zwaarder. Tom scharrelt in de verte. Het regent telkens een beetje, maar de zon schijnt ook. Sun showers. Een halve regenboog komt onder een wolk vandaan, ver weg boven de zee. We blijven heel lang, pas als er een buslading Chinezen luidruchtig de trappen af komt, klimmen we met natte jassen weer omhoog naar de auto.

In PercĂ© neemt een touristenbootje ons mee naar de beroemde rots-met-het-gat-erin. Eindelijk een echte boot voor Jonas, die bonkt op de golven en waar het zoute water ons om de oren spat. Jonas zit stil op mijn schoot en kijkt en kijkt. We bewegen samen op de deining, worden niet zeeziek. Het kleine baby’tje dat ook mee is wel, en ze spuugt een grote golf sinaasappelsap over haar vader. De kapitein komt met doekjes en prullebakjes en ik zie andere passagiers een beetje groen wegkijken. Wij niet, jonas en ik. Wij hebben zeebloed. Het bootje neemt ons mee naar een bijna onbewoond eiland waar een grote vogelkolonie huist. Ze vliegen boven onze boot, steeds meer, steeds meer. We varen om de hoge rotsen heen en daar wonen ze: richel na richel vol witte lijfjes. En daar vliegen ze, af en aan, zoveel vogels. De lucht is bezaaid. Sommige lijken een doel te hebben: vis brengen, vis halen, buren bezoeken. Maar de leukste vogels zeilen daar boven, langs de kliffen omhoog en nog hoger en daar weer boven. Niet om iets te doen, maar omdat ze het kunnen. Denk ik. Ik denk even dat het pelikanen zijn, maar als ik goed kijk lijken ze meer op aalscholvers. Zo’n vogel wil ik wel zijn in een volgend leven, als ik dat kan organiseren.

We rijden langs de zee, picknicken aan zee, wonen aan zee, steeds op een andere plek. Jonas glijdt op glijbanen met uitzicht op zee, ik kan de zee zien vanaf de wc, we stoken vuren van wrakhout, ruiken zout en verbranden een beetje in de zon.
En Tom houdt het allermeest van kreeft eten en dat kan je hier overal. Dus hij is ook blij.

3 thoughts on “Blij aan zee

  1. Hoi Annet, wat mooi geschreven en wat fijn dat je stenen zoekt, heerlijk, ik zou wel even naast je willen lopen en meekijken. Ik zie dat ik Thom zijn verjaardag vergeten ben, sorry, alsnog gefeliciteerd.
    Liefs Jenny

  2. heerlijk om je weer te lezen
    fijn dat je schrijft.
    Thomas, van harte gefeliciteerd!
    lfs Dette

Comments are closed.