Terug en weg

9 september, 2012

Terug en weg

Er gebeurt weer wat er een jaar geleden ook gebeurde. De reis nadert langzaam haar einde… en ik wil niet meer schrijven.

Thuis komt dichterbij, zelfs hier in de witte bergen in New Hampshire waar we toch behoorlijk ver van alles afzitten.

Na een week in Portland, Maine, bij onze vrienden Dale, Pilar en Hollis, die we ooit in Costa Rica hebben ontmoet. Waar we in hun tuin mochten staan op de plek waar Dale hun eigen huis gaat bouwen. Helemaal zelf. De balken liggen al in de schuur. Ik mocht er een klein hoekje van afhakken. Een beetje scheef, maar dat geeft niet. Dan denk ik altijd aan je als ik dat hoekje zie, zegt Dale. Met Pilar, met wie ik gewoon verder kan praten na anderhalf jaar, over onze zonen, over onze mannen, over onszelf. En hyperslimme Hollis die een jaar scheelt met Jonas en ongeveer 365x zo goed praat. Maar na een paar dagen speelden de jongetjes zonder woorden met elkaar, gillend en springend op de bank en Jonas sloeg zijn armen om Hollis heen en liet niet los voor zijn vriendje terug hugde.

En na een week bij Tom’s nicht Kathy in Lincoln, vlakbij Boston. Alleen in een huis met twee woeste honden, die de hele tijd in de bijkeuken moesten blijven als Jonas of ik in de buurt waren. Kathy wilde ons het liefst houden, onze dagen plannen en iedere maaltijd voor ons koken. Zoveel gezelschap in de tuin! En nog nooit in Boston geweest! Ze paste een hele dag op Jonas en nam hem mee naar twee speeltuinen en een kinderboerderij, terwijl Tom en ik Boston in gingen met een lijst metrostations, overstapplekken en bezienswaardigheden die we ECHT allemaal moesten gaan bekijken. We kwamen met zere voeten thuis. Maar Boston is erg mooi.

In de haven daar hebben we gedag gezegd tegen de zee. En nu zijn we op de terugreis.

En ik wil nog niet, dat voel ik wel. Het is overal mooier dan ooit en rustig ook nog omdat de scholen begonnen zijn. Langzaam kleuren de bomen geel en oranje en ’s ochtends is alles stil en mistig.

Een paar weken geleden verzonnen we dat we niet terug naar Nederland zouden komen. Door zouden reizen en dan voor de winter weer naar Costa Rica. Of voor veel langer zelfs. Ik vond meteen een schooltje voor Jonas op het internet. Een Waldorfschool zelfs, in Puerto Viejo zelfs. De Seaheart School. Zo’n mooie naam. Zo kloppend. En Jonas kan zo komen schrijft de juf.

Een week lang zong ik: Lachend loop ik weg uit mijn leven… Los zijn, zwerven. Nog niet ergens bij hoeven horen. Nog niet kiezen. Nog niet op een vaste plek.

En dat heeft niets te maken met dat ik niet van jullie hou. Jullie in de hele algemene zin van het woord. Of niet bij familie wil zijn. Het is niet tegen iets, het is voor iets, waar ik heel erg blij van wordt. Wij drieen op plekken die goed voor ons zijn.

Maar we komen toch terug. Eerst wel weer terug. Om redenen die niet zo met het hart te maken hebben, meer met geld en praktische regeldingen. En daarna gaan we weer. Hopelijk, heel erg hopelijk.

En dat vind ik eng en ook lastig. Alsof: ‘Dan maar Nooit Meer’ of ‘Dan maar Voor Altijd’ gemakkelijker is dan heen en weer terug en weer weg en wie weet wat daarna. Alsof mensen dat van me vragen: wat IS het nou, Annet?

Mensen, weer mensen in de hele algemene zin van het woord. Meestal alleen maar de mensen in mijn hoofd. Daar heb ik eigenlijk nog het meeste last van.  In het echt staat niemand langs de kant van de weg met spandoeken en toeters MAKE UP YOUR MIND, Annet!

Dus misschien helpt het wel om dit zo op te schrijven:

We weten het nog niet.

We komen heel waarschijnlijk terug.

Maar we blijven heel waarschijnlijk niet en gaan weer weg.

En dan komen we vast ook wel weer terug.

En het leven blijft in beweging.

En zo zijn we gelukkig.

Vaak. Meestal

En het is niet dat ik geen zin heb om jullie allemaal weer te zien. Jullie in de hele algemene zin van het woord en in de hele specifieke.

Want dat heb ik wel.

 

 




Zomerse dagen, poep.

Zomerse dagen, poep.

Veel gebeurd, weinig geschreven.

Mijn vader is weer veilig thuis. Ik spreek hem op Skype. Hij heeft het erg fijn gehad met ons, en gezellig, zegt hij.
Maar hij doet het nooit meer.
Veel te onrustig. Elke nacht op een andere plek, niet van tevoren weten waar. Hij vond dat veel te veel.
Wij vinden dat juist fijn.

De dagen vlechten aan elkaar, we reizen weer met ons drieën. En met Molly. En met het weer. We zwemmen als het warm is, we schuilen als het regent. We staan onder de bomen of op kale waaivelden aan zee. Kraaien en meeuwen pikken in de restjes op onze tafel. Eekhoorntjes glippen aan de achterkant Molly binnen en stommelen in de kastjes. Regen, zon. Nooit koud.
De zomer mag heel lang duren.

We rijden van het eiland af en langzaam richting Maine. Daar gaan we op bezoek bij vrienden van vorig jaar uit Costa Rica. Op prins Edward Island gaan we niet wonen, bij de aardappelboeren. Dat klopt niet.
We praten wel veel over wat dan wel en waar dan wel. Het maakt onrustig, als we het af willen dwingen. Maar de laatste dagen komen ergens dichterbij. Waar we graag willen zijn, blijven, wonen. Maar daarover later meer.

Jonas is een beetje van de raketten af en is nu het allermeest geïnteresseerd in wc’s. Die zijn overal! In ieder huis, in elke winkel of benzinestation is er wel weer een. En in de Provinciale Parks ook, altijd weer. Houten huisjes met een wc zonder bodem. Een gat in de grond en beneden, in het donker de poep. Heel opwindend en geheimzinnig. Of hij nu moet plassen of niet, we moeten altijd even kijken. Ja hoor, hier ook weer. Het wonder is er nog niet af.

We kleien samen urenlang, eerst raketten, toen bootjes, nu dus wc’s. Met poep erin.
Het is een beetje schaamtevol om te vertellen. Mijn hele leven heb ik poep en pies grappen stom en onsmakelijk gevonden. En nu, met mijn driejarige, geniet ik er opeens uitbundig van.
We kleien mama’s, papa’s, en Jonassen en om beurten vallen ze in de wc. Of hun hoofd valt erin. Of ze worden gered, maar dan glijden ze uit en vallen weer. O nee, Jonas! Waar is je hoofd?
Urenlang. Het blijft leuk.

Gisteravond worden we door toeristen informatie de verkeerde kant opgestuurd en komen ergens uit waar niets is. Een veld, een zandweg, bomen.
De boer die langskomt heeft nooit van een camping hier gehoord.
Maar ik zou maar hier blijven vannacht, zegt hij. Er komt hier nooit iemand. Niemand valt je hier lastig.
Dat doen we maar, het is al laat. En het is zo stil hier en de zon gaat zo prachtig onder. En met de sterrennacht buiten zitten wij in ons huisje, maken een ovenschotel, lezen de krant, kleien een wc…

Molly, Molly, Molly.


Vlov

3 augustus, 2012

Vlov

Op Prince Edward Island zijn we nu. Met Molly op de boot, alweer een boot. Papa, mama, Jonas en opa. Robert is gegaan, met zijn autootje weer op weg naar Colorado, naar huis. Een beetje meer onder ons, niet meer zijn blote voeten die uit de auto steken als het eerste wat ik zie als ik uit Molly naar buiten kijk, ’s ochtends. Een beetje jammer en het lucht ook een beetje op.

Mijn vader heeft het meestal fijn met ons, en vindt het ook niet altijd makkelijk om zich te voegen naar ons gezin, naar ons tempo. Hij wil liever altijd toch een beetje van tevoren weten wat we gaan doen, waar we naar toe gaan. En wij willen dat altijd eigenlijk liever niet. Omdat het niet zo werkt, omdat het toch altijd anders uitvalt. We hebben ons te voegen naar de weg, naar wat Jonas nodig heeft, en wijzelf, naar reparaties aan Molly en naar wat we tegenkomen onderweg. Dat is ook het rustigst.

Hier op het eiland komen we allemaal wat tot rust, hopen we, na een tijd van veel reizen en veel doen. Er is hier niet zoveel. Bossen en stranden en kleine dorpjes, met heel veel niks er tussenin.
Al heel erg lang geleden hadden Tom en ik bedacht dat we hier wel zouden kunnen wonen. De huizen op PEI zijn de goedkoopste van heel Canada. Je kan er wel twee kopen voor de prijs van een in Ontario. Maar ik wil geen twee huizen hier. Misschien zelfs wel geeneen. Mijn stadsmeisje van binnen protesteert hevig, al sinds we hier gisteren aankwamen. Het regende, de hele middag. Grijze slierten, nat gras, de lucht potdicht. En niks, niemand. Boeren die aardappels verbouwen. verlaten schuren, veldjes vol natte bloemen.

Zo ver rijden. Zo ver van alles af.

Maar wat is alles? vraagt mijn meer verlichte zelf. Wij zijn, hier, ik ben hier.

Vandaag is het strandweer en we blijven de hele ochtend op het liefste zandstrandje met de lekkerste koele zee. Heel weinig badgasten, maar vijf ofzo. En twee lifeguards, met niks te doen. Die klimmen dan ook wel twee keer uit hun stoel en komen naar ons toe lopen om te zeggen dat Jonas zijn broek weer aan moet trekken. Naakt mag niet hier, zelfs niet als je drie bent.
Ik ril ervan. Preutse stomme Canadezen.
Nog een argument. Niet hier, niet hier.

Ik kan daar ook maar beter mee op houden, mijn kijken wordt er vijandig van als ik denk dat ik ergens voor altijd moet blijven. We zijn hier nu, op reis. En we trekken weer verder. Niks hoeft.

Jonas heeft het fijn waar hij is. Hij speelt op het strand, hij speelt op het gras, hij speelt met zijn treinen en maakt puzzeltjes op de iPad. Mijn zoon, de vleesgeworden Niks Hoeft.

Op zijn nieuwste puzzeltje zegt een mama tegen haar baby ‘I love you.’ En voor het eerst vanochtend, na jaren tegen hem zeggen dat hij lief is en dat ik van hem hou zegt Jonas: ‘I vlov you, mama.’ Ik ben helemaal ontroerd.

De hele weg van het strand naar huis zingen we ‘All you need is vlov’. Jonas zingt mee, terwijl hij het lied nooit gehoord heeft.
Niet vooruitlopen, niet plannen, niet denken.

Vlov is all there is.


Vol in Molly

23 juli, 2012

Vol in Molly

We zijn waar we willen zijn. Al bijna een week in Lunenburg, Nova Scotia.

Een prachtig vissersstadje vol houten Pippi Langkoushuizen, met torentjes en balkonnetjes en een haven met oude loodsen en touwen, teer en traan. En heel veel galery’s vol zeeschilderijen en leuke boetiekjes en een Waldorfschool! De eerste avond hier heb ik uren op internet naar huizen hier gekeken. Hier gaan we wonen! Gaan we hier wonen? Ik kon er niet goed van slapen.

En nu kan ik er niet meer goed aan denken. Zo’n toekomst die zich dan ooit eens hier zou afspelen en hoe dat er dan uit zou zien en of ik dat dan wil. Ik ben zowiezo niet zo goed in dat soort dromen, ik kan altijd alles wel verzinnen, fijn of niet fijn. Opgenomen in een warme community van lieve Canadezen en ook nog zo’n mooi huis aan zee… Of bitter wegkwijnend in eindeloze grijze regen zonder familie of vrienden…

Bovendien, er is veel te veel Nu om aan een toekomst te denken.

Robert is er, al een week ofzo. Een vriend van Tom en ook een beetje van mij. Hij reist met ons mee, net als anderhalf jaar geleden in zijn eigen autootje en slaapt daar ook in. Hoelang? Dat is nog niet duidelijk. Hij gaat zo’n beetje zijn eigen gang, zegt niet zo veel, zit een beetje met Tom bij het vuur, speelt wat met Jonas. Maar hij Is er wel de hele tijd en ik vind dat niet de hele tijd gemakkelijk, vreemde ogen die dingen zien die van ons drietjes zijn… En: wanneer ga je weer eens weg, Robert? durf ik niet zo goed te vragen. Ademen, accepteren, omhelzen, ook de wrevel.

En nu is mijn vader er ook, helemaal naar Canada gevlogen om een paar weken met ons mee te reizen. We zoeken hotelletjes of B&B’s voor hem, terwijl wij dan in Molly wonen. Vorig jaar kwam hij ons ook opzoeken in Costa Rica en dat was ontzettend fijn. Jonas vindt het heerlijk dat opa er is. Hij houdt van mensen, accepteert eigenlijk altijd iedereen. Wil iedereen in de buurt houden. Opa, waar is opa? Als hij even uit zicht is.

En mama moet wennen.

Aan om opeens met zoveel te zijn, zoveel stemmen die ook wat zeggen, ook wat willen. Aan moeder zijn EN vrouw van Tom  EN gastvrouw EN ook opeens weer dochter met alle oude objectrelaties die dat meebrengt. EN mezelf ook nog, met al die dingen die ik wil en voel en nodig heb. EN ik moet ook nog werken, uitgevers die hun mailtjes tot in de ruwste uithoeken van Nova Scotia achter me aansturen waar de tekeningen toch blijven.

Nou, ze zijn nog niet af.

Want om te werken moet ik alleen zijn en Molly leeg. Dus om iedereen ’s ochtends aan te kleden, te voeden, spullen te pakken, plannen en boodschappenlijstjes te maken en de deur uit te werken vraagt soms veel meer tijd dan me lief is. Tom, Jonas en Robert zijn er net op uitgestuurd om vis te halen voor het eten, om de generator te laten repareren, en ga ook maar ergens lunchen kom maar lekker even niet terug. En nu zit mijn vader hier buiten aan de picknicktafel met boek en schrijfspullen en mag niet binnenkomen.

Ik heb het hem uitgelegd en hij is niet boos. Zo is je leven, kind. Om dit te doen moet je werken en om te werken moet je de ruimte hebben.

Toch voel ik me altijd hardnekkig schuldig als ik zo op moet spelen om ruimte voor mezelf te maken. En ik werk niet eens nu, ik zit gewoon een blog te schrijven! Schande!

Ik ga zo wel even kofie voor hem zetten.

 

 

 



Blij aan zee

11 juli, 2012

Blij aan zee

Van de parkeerplaats gaat een steile houten trap over de rotsen naar beneden. De rotsen zijn begroeid met mos en bloemen en er sijpelen watervalletjes langs naar omlaag. Alles drupt en alles spettert. Waar de kliffen kaal zijn lijken ze op Marten Toonder-achtige boomstronken. Maar dan groot, immens groot en hoog. Huis van zeevogels, daarboven. En daar beneden kolkt de zee, diep en groen. Het strand heeft geen zand maar grijze keien. Eindeloos veel. Golf na golf slaat over ze heen, neem ze telkens een stukje mee en legt ze zachtjes klikkend weer terug. De stenen slijpen zich aan elkaar, aan het water en zijn er zacht van geworden, zacht en rond. Jonas in zijn grijze vestje valt bijna weg tegen de achtergrond. Het knerst onder onze voeten als we er lopen en steen na steen oppakken. Jonas gooit ze in zee, want dat is het allerleukste. Ik hou ze tegen mijn wang en en lippen, het voelt ontroerend zacht en koud. Ik zoek een steen in de vorm van een hart voor Jenny, maar alle vormen zijn mooi en mijn tas wordt steeds zwaarder. Tom scharrelt in de verte. Het regent telkens een beetje, maar de zon schijnt ook. Sun showers. Een halve regenboog komt onder een wolk vandaan, ver weg boven de zee. We blijven heel lang, pas als er een buslading Chinezen luidruchtig de trappen af komt, klimmen we met natte jassen weer omhoog naar de auto.

In Percé neemt een touristenbootje ons mee naar de beroemde rots-met-het-gat-erin. Eindelijk een echte boot voor Jonas, die bonkt op de golven en waar het zoute water ons om de oren spat. Jonas zit stil op mijn schoot en kijkt en kijkt. We bewegen samen op de deining, worden niet zeeziek. Het kleine baby’tje dat ook mee is wel, en ze spuugt een grote golf sinaasappelsap over haar vader. De kapitein komt met doekjes en prullebakjes en ik zie andere passagiers een beetje groen wegkijken. Wij niet, jonas en ik. Wij hebben zeebloed. Het bootje neemt ons mee naar een bijna onbewoond eiland waar een grote vogelkolonie huist. Ze vliegen boven onze boot, steeds meer, steeds meer. We varen om de hoge rotsen heen en daar wonen ze: richel na richel vol witte lijfjes. En daar vliegen ze, af en aan, zoveel vogels. De lucht is bezaaid. Sommige lijken een doel te hebben: vis brengen, vis halen, buren bezoeken. Maar de leukste vogels zeilen daar boven, langs de kliffen omhoog en nog hoger en daar weer boven. Niet om iets te doen, maar omdat ze het kunnen. Denk ik. Ik denk even dat het pelikanen zijn, maar als ik goed kijk lijken ze meer op aalscholvers. Zo’n vogel wil ik wel zijn in een volgend leven, als ik dat kan organiseren.

We rijden langs de zee, picknicken aan zee, wonen aan zee, steeds op een andere plek. Jonas glijdt op glijbanen met uitzicht op zee, ik kan de zee zien vanaf de wc, we stoken vuren van wrakhout, ruiken zout en verbranden een beetje in de zon.
En Tom houdt het allermeest van kreeft eten en dat kan je hier overal. Dus hij is ook blij.


Op de boot

Op de boot

Van Baie Comeau naar Matane gaat een veerboot over de St Lawrence. Daar kun je niet zomaar op, zoals we uitvonden toen we doodgemoedereerd de haven in reden. Daar hadden we dagen van tevoren voor moeten reserveren. Per telefoon. In het Frans. Onze telefoon werkt wel, maar snelheid waarmee een stem boodschappen en nummers afratelt gaat ons ver boven de pet. Gelukkig wil het meisje van de Information Touristique het wel voor ons afhandelen en ze vindt een plekje voor ons op de boot. Niet die van vandaag, maar pas voor vrijdagavond. Dat het dan Toms verjaardag is en ver na Jonas’ bedtijd.. Het is niet anders. Vrijdagavond of pas weer ver na het weekeind.

We moeten twee dagen wachten op een camping die ik niet zo heel leuk vind. Veel Quebecse families die er altijd staan en elkaar allemaal kennen en tot heel laat ’s avonds luid zitten te praten en te lachen. Raar is dat, ik ken al die mensen niet en toch maakt het me wrevelig jaloers als er zo’n feestje naast Molly is. Zij allemaal leuk met elkaar.. en ons laten ze stikken.. En ik hoef er helemaal niet bij te zitten, ik zou niet willen. En toch. En o ja, niemand kijkt met blije ogen naar Jonas als ik met hem over de camping loop. Meestal gebeurt dat wel, dat iemand vertedert lacht of knikt.. maar rien du tout. Nou dan hebben ze het helemaal bij me verbruid… Raar is dat toch dat het zo gaat.

Tom is jarig en we hebben helemaal geen kadootjes. Want er is hier niks te koop dan pakken melk, bier en bezine. We maken er het beste van, Jonas en ik, we bakken een stapel pannenkoeken voor het ontbijt en verven een paar prachtige raketten voor papa. ’s Middags doen we leuk de was van anderhalve week en ruimen op en pakken in en dan mogen we eindelijk naar de boot.
Maar dan mag Molly bijna toch niet mee van een boze Franse man achter een loket. Ze is opgegeven is als Bus du Camping en Molly is een Roulotte. Dat is een heel verschil. Zulke mannen in van die hokjes laten me altijd schrikken. Mag niet, verkeerd. Kom maar weer terug als je huiswerk in orde is. Tom en ik zitten stil te wachten op wat hij besluit. De man wandelt nog eens om Molly heen. Meet wat op, schrijft wat op. Kijkt boos naar haar en boos naar ons.
Alors, zucht hij. Het kan niet. Maar vooruit dan maar.

We mogen op de boot, op de grote stalen boot de St. Lawrence over. Op de boot, Jonas! Dat hebben we hem de hele dag al verteld.

Boot! please boot!

Maar dan moeten we nog een hele tijd wachten, stukje rijden, wachten, voor Molly de donkere onderbuik van de veerboot in mag rijden. Het is er vol vol vol. Er kan geen fiets meer bij. We wringen ons tussen de donkere rijen grommende auto’s en trucks naar de trap naar boven.

Waar is de boot? Vraagt Jonas. Please boot?

Dit is de boot lieverd, we zijn op de boot.

Please please boot?

We zijn al op de boot, Jonas!

Boot! Boot!

Hij moet nu echt huilen. Hij had zich zo iets heel anders voorgesteld dan drukke stalen gangen en het patat-restaurantje en moet vreselijk lang en moe huilen. Dat gebeurt soms zo en doet me altijd denken aan wat mijn moeder me vertelde over mezelf op die leeftijd, dat er een feest was bij oma waar ik me weken op verheugd had. En toen het alweer voorbij was en de ooms en tantes al aan de borrel zaten, kon ik het niet meer houden en huilde heel hard: Maar wanneer begint het FEEST nou?

Het is al voorbij lieverd. Dit was het.

We zijn al op de boot, Jonas.

Met een beetje patat en chocolademelk wordt Jonas weer stil. We zijn alledrie moe. Maar de stille hoop die ik had dat hij misschien op schoot in slaap zou vallen.. Nee. Jonas wordt weer klaarwakker en rent de tweeënhalf uur dat de overtocht duurt keihard van de ene kant van de boot naar de andere. En hij is toch nog echt te klein om dat alleen te doen dus Tom en ik hobbelen om de beurt achter hem aan.

Jonas, nu kom je even rustig zitten. Toe.

Maar hij spartelt van mijn schoot af en galoppeert er weer vandoor op zijn blauwe crocjes.

Mama Jonas pakken! Ieieieieie!

Onvermoeibaar. Om ons heen sukkelt iedereen in slaap en mensen geven me vuile blikken als ik achter mijn gillende jongetje aan ren. Als ik mijn bril af doe zie ik ze niet.

Om half 11 is de boot eindelijk in Matane. En na heel lang wachten mogen we er eindelijk ook weer af.

We wuiven naar de boot in het donker. Bye boot!

Boot mama, please boot? Mompelt Jonas, half in slaap in zijn stoeltje.

Dit was het lieverd. Dit was de boot. En nu zijn we aan de overkant.

Please mama, please?
En dan slaapt hij eindelijk.


Door Quebec

5 juli, 2012

Door Quebec

We zijn alweer een week onderweg door Quebec. Langzaamaan, want we hoeven voorlopig nergens heen en hebben alle tijd om daar te komen. We volgen de St. Lawrence rivier die langzaam verandert in de Atlantische Oceaan. De weg erlangs wordt ook steeds meer een zeeweg, met zoutige dorpjes vol houten huizen, touw en vissersbootjes. Waar mannen in wrakkige trucks langs de weg gerookte zalm verkopen, en ook aardbeien en grote flessen eieren op azijn.

Het Frans dat ze hier allemaal spreken blijft gek. Het klinkt niet als Frans, het is veel geknauwder en behoorlijk onverstaanbaar. Fout, fout, vindt mijn middelbare-school-hoofd, waar zijn de rollende Charles Aznavourrrr achtige klanken? Maar als ik iets vraag in een winkel verstaat niemand mij. Dat mag Tom dus doen, zijn Frans klinkt net zo als het hunne.

Strange, zegt hij. Overal in Nederland begonnen de mensen in het Engels tegen mij, ook als ik ze in het Nederlands aansprak. Maar hier spreekt bijna niemand Engels. Of wil het niet verstaan. Handen en voeten dus maar en veel Ah Oui en Maïs Non!

Veel oude huizen staan hier, want hier begon het allemaal ooit voor Canada. Torentjes en luiken. Lovely European, noemt Lynn het. Veel kerken, veel Maria’s met kindjes, veel vlaggen met de Franse lelie en niet de Maple Leaf die je verder in Canada overal ziet. Zelfs niet op Canada Day.

Molly rijdt braaf met ons mee elke dag. Er is nog niks echt stukgegaan. Ja, de generator doet het niet meer, dus we hebben niet onze eigen stroom. O ja en op een reis zijn vier borden, drie glazen en drie kopjes gebroken. En de provisiekast gaat ook open, dus Molly’s vloer ligt bezaaid met macaroni, cornflakes en glasscherven. Dat hoort er altijd bij, bij het weer wennen aan een rijdend huis. Maar even een tijdje uit plastic drinken.

Op Canada Dag, als alles vol en druk is, kunnen we alleen nog maar een plekje krijgen op een camping met enorm zwembad, een Wild Water Experience eigenlijk, met 48 waterglijbanen waar we helemaal niet op zitten te wachten, maar er is niks anders en we moeten het toch maar doen dan. In die hele dure Efteling-achtige poel van gillende pubers en rennende kindjes vinden we een rustig plekje in het water, waar Jonas de hele dag wel wil blijven en ‘zwemt’ van papa naar mama en van mama weer naar papa. Een lief hoogtepunt.

Net als in Quebec City waar we moeten schuilen voor een losbarstend onweer en in het portaal van een verlaten kantoorgebouw liedjes zingen en crackertjes eten tot het weer droog is. De donkere lucht hangt boven de torens van de stad en alles ruikt naar kletsnat asfalt. De armpjes van Jonas om mijn hals geklemd. Ook een hoogtepunt.

En dat we weer vlak bij de zee zijn. Dan ben ik altijd lichter en blijer. En voel me kleiner op een manier die juist goed is.

I would like to live near the ocean, zeg ik in de auto tegen Tom.

Me too, zegt hij.

Zelfs als het vaker regent en grauw is, vraag ik?

Ja zelfs dan.

Dat nemen we ons dan maar voor.
Maar toch maar niet in Quebec. Daar spreken ze Frans…